neerlandés » alemán

Traducciones de „baas“ en el diccionario neerlandés » alemán (Ir a alemán » neerlandés)

baas <bazen> [bas] SUST. m

2. baas (eigenaar van een zaak):

baas
Chef m
baas
Besitzer m
baas
Inhaber m

3. baas (huisdier):

baas
Herr m
kom bij de baas!
komm zum Herr(che)n!

4. baas coloq. ((oudere) man, (kleine) jongen):

baas
Kerl m
een vriendelijke oude baas
ein freundlicher Alter

5. baas (iem, zeer bedreven in iets):

baas
Meister m

Ejemplos de uso para baas

er is altijd baas boven baas provb.
es ist kein Meister so gut, er findet einen über sich
moeilijkheden de baas worden
Schwierigkeiten meistern
kom bij de baas!
komm zum Herr(che)n!
iem de baas blijven
die Oberhand über jdn behalten
eigen baas zijn
sein eigener Herr sein
de baas spelen
das Regiment führen
een vriendelijke oude baas
ein freundlicher Alter
de grote baas hum.
der Boss
in de baas zijn tijd
während der Arbeitszeit
de baas over iem spelen
jdn bevormunden
ik ben de baas in huis
ich bin der Herr im Haus
zij is de baas in huis
sie hat zu Hause die Hosen an
de hond sprong tegen zijn baas op
der Hund sprang an seinem Herrchen hoch
iem in iets (verre) de baas zijn
jdm an [o. in] etw dat. (haushoch) überlegen sein
toevallig ben ich wel de baas hier
schließlich bin immer noch ich der Chef hier!
dat zal ik moeten doorgeven aan je baas
das werde ich deinem Chef melden müssen
zich de ongenade van de baas op de hals halen
sich dat. die Ungnade [o. Ungunst] des Chefs zuziehen

Consultar el diccionario

neerlandés

Página en Deutsch | English | Español | Italiano | Polski
Consultar los diccionarios
Los más populares